Massale hongerstaking in Ghezelhesar -gevangenis tegen executies; beelden wekken pijnlijke herinneringen bij bestuurslid Comite Iran Vrij
Gevangenen in Afdeling 2 van de Ghezelhesar-gevangenis in Karaj zijn een grootschalige hongerstaking begonnen als reactie op de collectieve overplaatsing van enkele medegevangenen naar isolatiecellen voor de uitvoering van doodvonnissen.
Zie de beelden hier en lees verder op www.iranwire.com
Het volgende fragment komt uit De Amerikaan van Karadj van Keyvan Shahbazi, waarin hij zijn herinneringen beschrijft aan de corridor van de Ghezelhesar-gevangenis die op de beelden te zien is.
De Amerikaan van Karadj - Het voorportaal
“Het is ruim drie maanden geleden dat de gardisten Piruz’ pols uit de hand van neef Navid trokken, en dat hij zijn tweede eerste nacht doorbracht in de cel in de gardistenkazerne van Azimiyeh. In Kanoon, waar hij nu is, doet het gerucht de ronde dat een deel van de gevangenen naar de Ghezelhesargevangenis zal worden overgebracht.
Kanoon is overvol. De gevangenen die er al eerder zijn geweest, geven tips om voorbereid te zijn op Ghezelhesar en de confrontatie met Haj-Davood Rahmani, de beruchte gevangenisbaas daar. ‘Scheer je haar alvast zo kort mogelijk, hij kan je bij aankomst dwingen om je geschoren haar op te eten, dat heeft hij vaker gedaan,’ zegt de een.
‘Kijk hem nooit recht in de ogen, hij is volkomen onvoorspelbaar, hij heeft al eens iemand invalide gemaakt door een medegevangene te dwingen hem een spijker in zijn rug te slaan,’ weet de ander. Een derde voegt eraan toe dat Haj-Davood een hekel heeft aan Soltani. Hij vindt dat die te licht straft, daarom is hij extra streng voor wie uit Karadj daar binnenkomt.
Haj-Davood, zo gaat het verhaal, heeft geen noemenswaardige vooropleiding, maar hij had vóór de revolutie van 1979 wel een indrukwekkend strafblad. Hij komt pas echt in de problemen als hij in zijn schroothandel in Teheran een vrouw aanrandt. Zij blijkt de echtgenote te zijn van
een kolonel van de koninklijke landmacht. Hij wordt opgepakt en in de gevangenis stevig onder handen genomen. Het is daar waar hij in aanraking komt met het netwerk van aanhangers van Khomeini, onder anderen de wrede en meedogenloze baas van de Evingevangenis in Teheran, Ladjevardi, die ook bekendstaat als ‘de slager van Evin’.
Aan hem heeft hij zijn huidige baan te danken. De rij gevangenen staat met het gezicht tegen de muur als ze hun blinddoek mogen verwijderen. Naast elke gevangene een plastic tasje met schamel persoonlijk bezit: schoon ondergoed, tandenborstel, een paar sokken. De ruimte is vrij groot. Het moet de toegangshal zijn van de sectie die is vrijgemaakt voor de politieke gevangenen. ‘Draai je om, vuile rotzakken,’ roept een zware stem.
Haj-Davood is een grote man met een dikke baard en een nog dikkere buik. ‘Welkom in het voorportaal van de hel,’ zegt hij met een angstaanjagende basstem vol enthousiasme, alsof hij een lied wil aanheff en. Hij kijkt de gevangenen aandachtig een voor een in de ogen.
Zoals geadviseerd kijken zij naar de grond om oogcontact te vermijden. Ze zijn allemaal al voor hun vertrek kaalgeschoren. Haj-Davood loopt langs de rij en blijft staan bij Piruz. ‘Hoeveel heeft die zak Soltani aan jou gegeven?’
‘Weet ik niet, meneer,’ reageert Piruz met een trilling in zijn stem. ‘Wees gerust, huichelaar, hier krijg je er van mij vooralsnog tien jaar bij, maar wat maakt het uit, je komt hier toch nooit meer rechtopstaand weg, knoop dat goed in je oren. Een mens zal je toch niet worden.’
Piruz blijft naar de grond kijken en zegt niets. ‘Neem deze Amerikaanse gezanten mee naar hun hotel,’ roept Haj-Davood tegen twee gardisten. Een van hen trapt tegen de eerste in de rij en schreeuwt: ‘Doorlopen, ellendige gluiperd.’
De rij komt in beweging en tegelijk gaat er een poort open. Piruz weet niet wat hij ziet: een brede, zeer lange corridor. Rechts en links op grote afstanden van elkaar ijzeren deuren, achter elke deur een band – een gevangenisafdeling –, en bij elke deur een bureau waarbij gewapende
gardisten staan. De corridor is zo lang dat de gardisten op brommers heen en weer rijden, maar de gevangenen moeten met gebogen hoofd rennen. Ze mogen niet omhoog kijken, alleen naar de grond. Aan het einde van de corridor moeten ze bij de laatste ijzeren deur stoppen.
Als de deur opengaat kijken ze in een kleinere corridor, waarvan het eerste deel van de grond tot aan het plafond met tralies is afgeschermd. Dit deel, dat met een beetje fantasie op een Engelse acht lijkt, heet Ziere-Hasht: onder de acht. In die tussenruimte moeten ze hun plastic tasjes achterlaten.
‘Doe hier iets leuks mee,’ roept een van de gardisten tegen een lange man met zwarte baard die geheel in het zwart gekleed is. Hij loopt langs de rij en kijkt de jongens een voor een aan met de blik van een roofdier.
Broeder Behzad, zo heet de lange man, was zelf ooit een van de gevangenen, maar wegens ‘goed gedrag’ is hij gepromoveerd tot de tussenpersoon van de bewakers, wat zoveel betekent dat hij heeft bewezen ‘bekeerd’ te zijn tot de islam. Hij heeft een aantal privileges, hij mag bijvoorbeeld in de tussenruimte op een eigen bed slapen en af en toe naar huis bellen. Om die privileges te behouden en bij Haj-Davood in de smaak te blijven vallen gaat hij in wreedheid vaak verder dan de gewone bewakers.
De rij voor Piruz wordt steeds korter terwijl broeder Beh zad de nieuwelingen een voor een hardhandig fouilleert en de corridor binnen duwt. Aan elke kant bevinden zich zes ruimtes, van de vloer tot het plafond betralied. In die tralies zit een schuifdeur, die broeder Behzad opentrekt en waardoor hij de gevangene met veel moeite naar binnen duwt.
Soms zet hij zijn laars in de rug van de nieuweling om de schuifdeur weer dicht te krijgen. Als Piruz voor zo’n opengeschoven traliedeur staat, valt een van de bewoners van de cel eruit. Broeder Behzad geeft hem een paar trappen en de man drukt zich snel tegen de anderen aan.
De schuifdeur sluit zich achter de rug van Piruz. De bewoners van de cel doen alsof ze naar voren zijn gedrongen om hem te zien. ‘Daarachter is nog veel ruimte,’ zegt de een. ‘Laat hem even door,’ zegt de ander. Als Piruz zijn weg openduwt om naar ‘achter’ te gaan, begrijpt hij vrij snel dat ‘daarachter’ de zwarte humor is van de gevangenen.
Hun vluchtige hilariteit ebt weer snel weg en iedereen gaat zitten. Het is een isoleercel van tweeënhalf bij nog geen twee meter, er staat een stapelbed met drie verdiepingen. Behalve Piruz zijn er nog negenendertig andere gevangenen in deze cel.
Twee zitten op het betraliede vensterbankje hoog tegen het plafond, twee liggen onder het bed, op elke verdieping van het bed zitten er zes met opgetrokken knieën en de rest zit in dezelfde houding om het bed heen.
Voor de twaalf cellen in de corridor zijn maar drie wc’s. Het bezet houden van een wc mag hooguit dertig seconden duren. Als het langer duurt, wordt broeder Behzad giftig en als hij je naar Ziere-Hasht haalt, neemt hij zelf of een van de gardisten je flink onder handen.
Twee keer per dag mogen de gevangenen de cel uit. Tussen de middag voor een portie witte rijst die ze met z’n tweeën moeten delen, en ’s nachts om op de grond van de corridor te gaan liggen slapen. Op die momenten mogen ze ook naar de wc.
Het vloeroppervlak van de corridor is niet groot genoeg om ieder van de ruim vierhonderdtachtig gevangenen op zijn rug te laten liggen. Het lukt wel als je op je zij ligt, strak tegen elkaar aan. Wie midden in de nacht wakker wordt en van kant wil wisselen, kan zijn plek kwijtraken doordat die zich door de druk van voor en achter sluit. Dan moet hij de rest van de nacht blijven staan.
Dit overkomt een paar gevangenen tegelijk. Er brandt dag en nacht fel tl-licht, waardoor broeder Behzad dit vrij snel opmerkt. Zo ook deze nacht. Hij tiert van achter de tralies van Ziere-Hasht dat ze moeten gaan liggen. Als dat niet gebeurt loopt hij naar binnen en deelt een paar klappen uit in het gezicht van een van de jongens die nog staat.
Als reactie komt de rest van de gevangenen boe roepend overeind. Dat heeft broeder Behzad niet verwacht. Hij schrikt en rent in paniek naar Ziere-Hasht en daarna naar de ijzeren toegangsdeur en bonkt erop. De deur zwaait open en hij roept dat er een opstand is.
Binnen de kortste tijd staan er tientallen gardisten met doorgeladen kalasjnikovs in Ziere-Hasht. Ze wachten tot Haj-Davood er is. Als hij binnenkomt, schreeuwt hij dat vanavond het voorportaal van de hel zal opengaan. Dan roept hij: ‘Wacht, ik heb mijn chique schoenen aan’, en beent door de ijzeren deur weer weg. Als hij even later binnenloopt, draagt hij soldatenkistjes.
De traliedeur tussen Ziere-Hasht en de corridor zwaait open en de gardisten stormen naar binnen. Allemaal hebben ze een zwarte stroomkabel in hun handen. Een deel van de gevangenen vlucht de cellen en de wc’s in, maar er is niet genoeg ruimte voor iedereen. ‘Wie waren het die boe riepen?’ vraagt Haj-Davood. Niemand reageert. Dan wordt iedereen gestraft.
Ze beginnen erop los te slaan. Doordat de gevangenen in de corridor naar achteren dringen, ontstaat er een vrije ruimte. Haj-Davood gaat in het midden staan en pakt wie hij kan pakken, en schoppend met zijn kistjes dwingt hij de jongens op de grond te kruipen richting de gardisten met kabels. Het gaat een hele tijd door. Het gekrijs en gehuil gaat door merg en been. Als ze moe zijn vraagt Haj-Davood broeder Behzad wie het was die boe heeft geroepen.
Broeder Behzad wijst verschillende gevangenen aan. Een voor een worden ze tegen de grond gewerkt. Dan pakt Haj-Davood de kabel uit de handen van een van de gardisten en geeft die aan de dichtstbijzijnde gevangene.
‘Slaan, vuile goddeloze stront,’ roept hij. De gevangene wil niet. ‘Mijn pols doet pijn,’ zegt hij. Haj-Davood slaat hem met een vuistslag tegen de grond. De gardisten beginnen hem met z’n drieën tegelijk met de kabel te bewerken.
Door de klap van drie kabels die tegelijk op zijn rug terechtkomen veert hij elke keer weer op. De volgende gevangene krijgt de kabel aangereikt en ondergaat hetzelfde lot. Als dit steeds herhaald wordt, ontstaat er een nieuwe variant.
De gevangene die de kabel moet hanteren doet zijn best die zo zacht mogelijk op het lichaam van zijn medegevangene terecht te laten komen. Dat is niet acceptabel en hij wordt zelf tegen de grond gewerkt en door meerdere gardisten tegelijk te grazen genomen.
‘Sla, sla,’ roept een man die op de grond ligt en kabelslagen moet krijgen tegen zijn medegevangene. Maar die kan dat niet en in plaats van met een armzwaai draait hij met betraande ogen zijn pols waardoor de kabel heel zacht neerkomt. Ook hij wordt tegen de grond gewerkt en tegelijk met zijn medegevangene met de kabel bewerkt.
Degene die gesmeekt heeft geslagen te worden, krijgt een extra portie. Haj-Davood vindt dat hij om meer vraagt. Pas uren later keert de rust weer terug, als het bezoek de corridor heeft verlaten.”